Toon Musiał
De Spin.Toen zijn ogen voor de eerste keer openschoven door het zonlicht en hij in een dronken waas op enkele centimeters het lichaam van een spin zag, die van zijn ogen naar het plafond toe draden spande, was hij niet geschrokken. Hij had eerst gedacht dat het een droom was. Een ongekontroleerd beeld dat hem even uit zijn benevelde toestand had gewekt. En hij had zich terug komfortabel op de sofa geïnstalleerd en de flessen geteld die op het salontafeltje weelderig tierden. Dan was hij terug ingeslapen. Enkele uren daarna werd hij wakker. Het was al een stuk in de middag. Toen hij zijn ogen uitwreef, plakten zijn handen in een kleverige brij: het web van een spin. Hij vloekte, nam een boek naast zich en zocht naar de gruwel die hem dat ongemak had aangedaan. Maar de spin w^s spoorloos. Hij kroop onder de sofa, keek achter de schilderijen, in de lampekap. Nergens was ze te vinden. In de spiegel zag hij pas welke ravage ze had aangericht. Zijn gezicht was zorgvuldig ingewikkeld. Met veel moeite kreeg hij de vuiligheid eraf. Enkele dagen later, het was weer een zware avond geweest, nam hij uiteindelijk toch maar het besluit om wakker te worden en zag hij het plafond door een raster van goniometrisch geweven draden. De spin was hij al vergeten. En hij vermoedde dat zijn gezichtsvermogen hem parten speelde. Hij kneep zijn ogen toe en probeerde orde op zaken te stellen. Tevergeefs. Het raster was er gewoon. Het lag over zijn gezicht. En hing hier en daar vast aan de sofa en de muur met architekturaal handig gespannen kabels. Hij sprong recht en scheurde het net woedend stuk. Deze keer zou hij ze vinden. Geen medelijden meer. Maar hoe hij ook zocht, vinden deed hij ze niet. Zo verging het hem enkele weken achter elkaar. Steeds was de spin hem te slim af. 's Nachts schoot hij soms instinktief wakker om de spin in haar zwoegende arbeid te betrappen en er definitief een einde aan te maken. Maar ofwel was hij al te laat, ofwel wachtte het mormel geduldig haar uur af. Hij vertelde het aan zijn vrienden, die hem adviseerden met een insektendodende verstuiver de kamer te ontsmetten. Hetgeen hij ook deed. Maar de spin bleek een ijzeren gestel te hebben. En scheen al zijn verwoede pogingen als een waar spel op te vatten. Maar voor hem was het oorlog. Want met de regelmaat van een klok werd zijn hoofd bedolven in draden sneeuw. Elke morgen kleefde er een verse bedrading over zijn gezicht. Het werd een nachtmerrie. Temeer daar met de dag het rag steviger en steviger werd. De spin scheen te reageren op zijn chemische uitdaging, riep de staat van beleg uit en amuseerde zich met haar vijand. Ze vertoonde zich niet als hij slapeloze nachten doorbracht en sloeg pas toe als hij oververmoeid insliep. Elke morgen vertroebelde zijn blik. Het was of er mist in zijn kamer hing. Een ondoordringbaar gordijn dat elke duidelijke lijn verborg in schaduwen en vlakken. Tenslotte besloot hij te verhuizen. Het kon zo niet langer duren. Hij verhuisde van straat, van stad, zelfs van land.- Maar waar hij ook naartoe vluchtte, de spin volgde hem en wikkelde elke morgen zijn gezicht in, zodat hij er soms bijlag als een mummie. Hij ging te rade bij specialisten, insektenkenners, dokters met veel titels achter hun naam. Maar die konden hem geen pasklaar antwoord geven. Het bleef een mysterie. Sommigen twijfelden zelfs aan de theorie van de spin. Maar het web was er. Dat konden ze niet ontkennen. En dat web werd met de dag steviger en drong zelfs in zijn neusgaten, in oren en zijn mond. Het WÊIS alsof het van binnen uit naar buiten groeide: een plant die in zijn hoofd aan het schimmelen was geslagen. Ze vroegen hem hoe het mogelijk was, dat hij niet wakker werd, als het zich voltrok. Daarop bleef hij het antwoord schuldig. Er waren er die meenden dat de spin hem eerst verdoofde met haar beten. En dat was mogelijk, want op zijn lichaam ontdekten ze verschillende rode puntjes, op plaatsen die een akupunk- turist niet beter had kunnen uitzoeken. Al deze zorgen maakte hem wanhopig. Hij voelde het aan als een hopeloze strijd. En begon ook meer en meer te drinken. Waarmee hij in de kaarten van de spin speelde. Die nu minder moeite had om hem te verrassen. En hij legde zich erbij neer. Hij vergat zelfs weken zijn ogen en oren uit te kuisen en zijn haren te wassen. Zijn gezicht hing vol slierten en witte toestanden. De mensen meden hem. Ze bevalen hun kinderen uit zijn buurt te blijven. Het kon hem allemaal niet schelen. Hij voelde zich verslagen. Wachtte enkel op het moment dat de vijand hem zou afmaken. Op een morgen in september werd hij wakker en zag gewoon niets meer. Hij pruttelde wat in zijn ogen, maar tevergeefs. Het spinneweb was als beton in zijn ogen gestold. Hij was zo blind als een mol. Hij tastte voor zich uit. Zocht de lavabo op, probeerde met water, met zeep, met schuurborsteltjes. Niets hielp. Hij hief een schril gekreun aan, als een insekt dat nog enkel wacht op de ultieme beslissende pijn. Hij zocht de deur en wou naar buiten gaan om hulp te roepen. Als hij nu niet argeloos een fles had laten rondslingeren waardoor hij zijn evenwicht verloor en de trap afdonderde om met een droge smak op het gelijkvloers neer te komen, dan was er misschien wel iemand op het idee gekomen, de spin als ware doodsoorzaak aan te duiden. Nu was hij slechts een vieze dronkelap die stomweg van de trap was gestuikt. En de spin? De spin, die kon nu vrijuit haar gang gaan en nieuwe vonnissen vellen. |