Toon Musiał
De waarheid omtrent de man die de kinderen hun poppen afnam...Als hij voorbijkwam, zochten de kinderen angstvallig bescherming onder moeders rokken, ofwel vluchtten ze huilend naar huis waar een onbegrijpende mama hen trachtte te troosten. Er was anders niets opmerkelijks aan deze man, een nogal schuchtere dertiger met een zwartleren aktentas, een man die in zijn buurt goed stond aangeschreven, niet lastig en voorkomend. Nee, er was werkelijk niets opvallends aan deze man. Behalve dan zijn voorliefde voor poppen. Een eigenaardige voorliefde voor poppen. In de speelgoedwinkel noemde ze hem al de "rijke nonkel" en ze verdachten hem ervan een hele rij nichtjes of kleinere zusjes te hebben die hij met kadootjes overstelpte. Als ze hem zagen afkomen, stalden ze de laatste en de duurste modellen in de gauwte in de etalage. Want hij moest enkel maar het beste van het beste hebben. Een pop was gewoon niet veilig voor hem. Als hij er een zag liggen die hem beviel, kocht hij ze dadelijk. Dat niet alleen: het ging zelfs zo ver, dat, als hij een pop onbewaakt zag liggen, hij ze vlug in zijn tas stak en ermee wegwandelde alsof er geen vuiltje aan de lucht was. Hij aarzelde ook niet poppen van spelende kinderen af te nemen. Vanwaar dan hün begrijpelijke angst voor deze grote meneer die hen meestal paaide met wat snoepgoed als ze een grote keel wilden opzetten. En de mama's geloofden hun kinderen niet als die met hun verhaal naar huis kwamen. Ze dachten dat die maar een smoesje verzonnen omdat ze hun poppemie waren kwijtgespeeld. Als ze braaf waren en beloofden naar mama te luisteren, kregen ze volgende week wel een andere poppemie. En daarmee waren de wondjes weer gezalfd. Bij de "rijke nonkel" thuis, was het een ware poppen- winkel. Overal stonden zijn poppen, lagen ze, hingen ze. In de kasten tussen kommen en borden, tegen de muren op kleurrijke kussens. In de zetel lagen ze over zijn schouder, als hij de krant las of naar televisie keek. Overal waren zijn kinderen aanwezig. Hij noemde ze ook zo: "Kom kinderen, papa gaat eten klaar maken" en dan ging hij naar de keuken, zocht potten en pannen bijeen en zijn kinderen zagen toe, hoe hij hongaarse goulash bereidde, of "Kom kinderen, we gaan een beetje opruimen" en dan hielp iedereen gewillig de boel aan kant te zetten: de glazen, de krant, de schoenen, het speelgoed. En als hij een stout popje betrapte, dat stiekem in de snoepdoos zat, werd hij vaderlijk boos en berispte de deugniet zoals het hoorde. 's Avonds las hij voor. Hij had een groot boek met sprookjes en dam zaten ze allemaal rond hem in een grote kring. De kleinsten vielen zelfs al voor het einde in slaap. En als het verhaal ten einde wasf gaf hij ze allemaal een nachtzoen en legde ze één voor één op de grote sofa. De grootsten mochten nog een kwartiertje een boek lezen. Maar dan moest het licht uit. En als iedereen sliep, sloop hij op zijn tenen uit de kinderkamer. In zijn slaapkamer waren er geen poppen. "Kinderen horen niet thuis in de kamer van hun papa en hun mama," legde hij uit. Het was er opvallend kaal. Tegen de spiegel stonden er enkele foto's, niet eens ingelijst. En op het nachttafeltje een wekker. Voorts lag er nog een mensgrote opblaasbare pop met zwarte krullen in zijn bed. Die was hem het dierbaarst. Die fluisterde hij lieve woordjes in het oor, nadat hij zijn kleren had uitgetrokken en mee tussen de lakens was geschoven. Hij kwam klaar op zijn pop, heel liefdevol en vooral heel zachtjes, want de kinderen moesten eens wakker worden! |