Toon Musiał
Naaktloper.Mevrouw Verlinden van op de hoek was er mee afgekomen: ze had die nieuwe van appartement twee naakt in het park zien lopen. Naakt, en ze sprak dat woord met een zekere afkeer uit, naakt, herhaalde ze, en het was dan nog volop aan het regenen. Jaja, helemaal naakt, neenee, zelfs geen broek aan, fluisterde ze. De andere vrouwen uitten hun verontwaardiging met de nodige ba's en ei's. Alleen oma Ketelslagers zat in haar vuistje te giechelen. Het werd het gesprek van de dag. Een man die zonder kleren in de regen loopt. Een schande voor de buurt. En als de kinderen dat zouden zien. Dat was toch geen voorbeeld. Een paar dagen daarna stormde de vrouw van de bakker de groentenwinkel binnen: ze had hem ook gezien, vorige nacht, hijgde ze. En toen ze op adem gekomen was, wist ze er het volgende aan toe te voegen: hij had zijn handen in de lucht gestoken, zodat ge alles goed kon zien. En hij had .daarbij van alles geschreeuwd als een gek. En met zijn voeten in de plassen staan springen als een klein kind. Ze moesten die man achter slot en grendel steken. Hij was een gevaar voor deze maatschappij. Als ze er alleen nog maar aan dacht: vies. Gelukkig had ze een kozijn, die de broer van de direkteur van de fabriek waarin die nieuwe werkte, nogal goed kende. Ze zou hem er eens over aanspreken. Hij zou wel rap een ander liedje fluiten, verzekerde ze. Naakt in de regen. Dat zijn toch geen manieren. Er werden nog meer nachtelijke flitstochten gesignaleerd. En de buurt sprak schande, maar 's avonds zaten de vrouwen achter hun raam in de hoop ook een glimp op te vangen van dat blote beest. Op hun eigen echtgenoot waren ze immers al lang uitgekeken. De politie kon hem, wonderbaarlijk genoeg, nooit klissen. Al zette ze toch geregeld een mannetje meer op wacht. Ze moest het dan maar doen met een stroom van klachten van verontruste moeders en met beschrijvingen van een lichaam met monsterachtige afmetingen. En de man zelf? Hijzelf genoot van de regen. Hij voelde de druppels op zijn lijf smelten als sneeuw. Het water staalde zijn spieren. Het water spoelde zijn huid tot een glanzend strak gespannen vel. Het water had de kracht van een bergrivier en de mildheid van een streling. Daarin voelde hij zich heerlijk. Hij snoof de verse geur op van de struiken en de bomen. Hij zag ze hun takken gulzig naar boven steken. En van kleur veranderen als de regen op hun bladeren blonk. Hij hief zijn handen in de lucht en probeerde het levensvocht op te vangen en te drinken. En gleed dan over de glimmende kasseien. Langs de vijver in het park. Waar het water kringetjes maakte in het water. Water werd water. En hij sperde zijn lippen zo , ver mogelijk open. Lekkere zoete regen. Die in miljoenen parels uiteenspatte op zijn gezicht. En dan zong hij. Woorden die zomaar in hem opkwamen. Het lied van de regen. Soms heel zacht, dan weer uit volle borst. Hij onderging de regen. Hij genoot ervan. Hij hield ervan. De regen was zijn minnares. En zij vond in hem een aanhankelijke minnaar en koesterde hem in haar nachtelijke geborgenheid. Om 's morgens uitgeput wakker te worden van het opwindende spel. Terwijl de zon zijn ogen verblindde en de mensen de straten opjoeg met al hun ruzies en angsten. Dan schoof hij de gordijnen toe en wachtte af. Tot zij terug kwam. Op een dag is hij overleden. Van een longontsteking, zeggen ze. 2e hebben hem gevonden in het park, aan de rand van de vijver. Waardoor de mensen van de buurt dan toch geen gelijk hebben gekregen: onkruid vergaat wel! |