Toon Musiał    


De Gijzeling.

Eén voor één schoot hij ze een kogel door het hoofd. Niet dat hij iets tegen ze had, maar het moest gebeuren. Hij kon niet anders. De onderhandelaars hadden niets willen toegeven. En zo onredelijk waren zijn eisen niet geweest. Een miljoen baar geld en een vrije aftocht. In ruil voor het leven van vier personen, vier brave burgers die toevallig in het wachtlokaal van het station zaten. Daar viel volgens hem toch wel over te praten. Maar de tegenpartij bleef nu eenmaal koppig. Vandaar...

5.30u. Hij grendelde de deur achter zich en haalde zijn revolver boven. Hij beval de vier argeloze wachters bijeen te gaan zitten op de grond. Hij kon de angst in hun ogen lezen. Angst voor hem. Nog nooit had hij die sensatie meegemaakt. En het deed hem deugd. Hij liet de rolluiken zakken. En legde per telefoon uit hoe de zaken ervoor stonden. Hij hield vier mensen gegijzeld. Hij moest een miljoen hebben. En ze moesten voor een wagen zorgen. Hij droeg er zorg voor dat zijn stem anders klonk. Waarom dat wist hij zelf niet. Zijn onderhandelaars waren niet bepaald diplomatisch aangelegd. Ze weigerden elke toegeving. Hij moest onverwijld de vier laten gaan, of het kon wel eens slecht met hem aflopen. De gijzelaar dreigde, maar het hielp niet.

5.34u. Hij moest tonen dat het menens was. Hij zou zich niet belachelijk laten maken, hij had ze verwittigd. Hij yond het zonde van die jongen. Amper zeventien, een scholier, hij had een boekentas bij zich. Een brooddoos erin. Hij sprak hem eerst moed in: vandaag geen les. De pijn verlicht. En dan schoot hij. Tussen zijn ogen. Hij had niets gevoeld. De telefoon ging. De onderhandelaars klonken inschikkelijker. Ze hadden het schot gehoord. Ze vroegen wat er gebeurd was. Of er iemand verzorging nodig had. Nee, er had niemand verzorging nodig, antwoordde hij. Daarvoor was het te laat. Ze beloofden hem een eerlijk proces. Alles zou in acht genomen worden. Hij zou alles mogen uitleggen, zoals het echt gegaan was. Maar van geld en een vrije aftocht zwegen ze. Dat scheen niet mogelijk te zijn.

5.37u. De gijzelaar hoorde dat er buiten een en ander aan de gang was. Er was rumoer. Stemmen schreeuwden. Mensen drumden. Hij stond erop dat de politie onmiddellijk uit het station zou gaan. Of er vielen meer slachtoffers. Ze wilden niet luisteren. Hij zou hier nooit buiten geraken. Daar was hij zich van bewust. Maar hij zou zijn leven duur verkopen. Hij had al lang genoeg met zich laten sollen.

De vrouw begon te kermen en om meelij te smeken. Ze had nog kinderen en was gelukkig getrouwd, huilde ze, toen hij de revolver tegen haar gezicht drukte. En de oudere man, die begon te bidden. Te bidden. Hij had er nooit aan gedacht dat er iemand zou bidden.

Was het nog mogelijk dat mensen baden. Als ze schrik hadden, dacht hij. Dan baden ze. Maar veel hielp het niet. Hij was vastbesloten niet meer met zich te laten sollen. Het was spijtig van de vrouw. Haar kinderen, haar man. En de oudere heer met zijn gebed. Maar het moest gebeuren. Wat kon hij anders doen? 5.41u. Hij bleef nog alleen achter met een kerel, even oud als hijzelf, schatte hij. Met in hem een zelfde bagage, een wereld vol miserie en leed, met in hem een mogelijkheid dezelfde motieven te hebben als hij, dezelfde angsten.

Hij moest handelen. Hij had nog maar één gegijselde over. Aan de telefoon werden ze ongeduldig. Ze hadden nooit gedacht dat hij de lef zou hebben om te schieten. Maar hij had het toch maar gedaan. Drie keer. Er bleef nog een persoon over. Hij verwittigde ze. Nog één persoon konden ze redden. Hij moest een miljoen hebben en een vrije aftocht.

De onderhandelaars probeerden tijd te winnen. Hij voelde het. Ze zouden het geld gaan halen. Maar dat kon nog wel even duren. Hij geloofde hen niet. Hij voelde dat er iets broedde. Ze waren iets van plan. Elk ogenblik konden ze binnenvallen. Hij moest klaar staari. Hij gaf die andere zijn pistool en beval hem te schieten. Maar die wou eerst niet, die begreep het niet. Toen haalde de gijzelaar zijn mes boven om zijn bevel kracht bij te zetten. Hij vertelde hem dat hij de keuze had. Eén van hun tweeën moest eraan.

Hij deed alsof hij ging steken. Hief zijn hand met het mes omhoog. En die andere schoot, zonder nadenken. Eén van hun tweeën moest eraan.

5.44u. De gijzelaar viel achterover. Zijn ogen barstten open toen hij met een doffe smak op de grond viel. De andere kerel stond nog verbouwereerd met het pistool in zijn hand. Op dat moment viel de politie binnen en sloeg de enige overlevende met een geweldige slag buiten westen.

Eng - Nld - Pol