Toon Musiał
Modern Design.Een steen. Ik begin met een steen. Ik leg hem voor mij neer. En kijk ernaar of hij goed waterpas ligt. Dan bouw ik een muur. Of beter gezegd: ik haal er metselaars bij die naast mijn steen, stenen leggen en dan erop nog meer stenen, rij per rij. Ze trekken een ruimte van vier op vier rond mij op. Ik blijf zitten en kijk naar mijn steen, terwijl het werk rond mij verder gaat. Ik hoor de werklieden buiten fluiten - de laatste hit terwijl ze de specie in de cement- molen klaarmakèn. Hoger en hoger klimmen de muren rond mij op. Met ongekende handigheid worden de truwelen gehanteerd: mortel scheppen, uitstrijken, verluchten, stenen bijkloppen. Steen na steen, rij na rij. Als de truwelen niet meer zingen, begrijp ik dat de metselaars niet hoger kunnen. Dat ze de laatste rij er met moeite, op de tippen van hun tenen, toch nog hebben bijgelegd. Na enkele minuten zie ik een geprefabriceerd dak aan stevige kabels boven mij bengelen. Grijs vierkant tegen hemelsblauw. De kraanman slaagt erin, na twee pogingen, het dak op de juiste plaats te zetten. Het klikt vast: stalen pinnen in stalen kokers. Alles wordt donker. Alles wordt stil. Dan teken ik een raam op de muren en zie nog net de laatste werkman achter de heuvels verdwijnen. Ik teken een deur, trek ze rap open en roep of er morgen misschien iemand langskomt, maar iedereen is al weg. Ik ga terug binnen. Teken een gordijn voor het raam en chrysanten die heerlijk geuren. En een kast, waarin ik mijn kleren netjes weghang en een stoel om op te rusten na een adembenememde dag. En een tafel die ik proper opkuis, want er zijn nog kruimels op en vetvlekken van een vorige maaltijd. Ik teken er nog een paar stoelen bij, want wie weet wie er nog allemaal langskomt. Ik teken licht: een gloeilamp. Want buiten begint het donker te worden. Een blauwe gloeilamp. Ik hou van blauw. Het doet me denken aan lucht, aan mooi weer, een lange vakantie aan zee. Ik teken een schakelaar om het licht te bedienen. Licht uit. Licht aan. En een gasfornuis, zodat ik koffie kan zetten. Ik heb er dorst van gekregen. Ik geniet van de geur van de koffie. Verse koffie op een nuchtere maag. Ik heb de hele dag nog niets gegeten. Nog geen tijd gehad. Ik klop een ei in de pan. Veel paprika erop. En eet met smaak. Daarna was ik alles af en zet de kom, het bord en de pan naast elkaar in de kast. En leg de vork in de schuif. Ik teken wijn. Zes flessen wijn. De wijn maakt mij slaperig. Maar ik wil niet slapen vandaag. Vandaag is het de eerste dag in mijn nieuwe huis. Het huis dat ikzelf heb ingericht, waarvan ikzelf de eerste steen heb gelegd. Het huis dat mij beschermt tegen weer, de striemende wind in mijn gezicht, koude regen door mijn kleren heen en de natte sneeuw in mijn schoenen. En de zon die verbrandt, die het lichaam uitdroogt en het leven. Het huis dat mij beschermt tegen de mensen. De mensen ook. De mensen vooral, als ze mij lastig komen vallen met papieren en met vragen waarop ik geen antwoord kan geven, waarop geen antwoord bestaat. Ik teken nog een fles wijn. De laatste, want ik ben moegetekend. Vandaag. Vandaag wil ik niet slapen: het is de eerste dag in mijn nieuwe huis. En als ik rond mij kijk, zie ik de muren leven en de dingen die ik erop getekend heb. Als ik een laatste slok wijn neem, voel ik mij voldaan, als na een zware dagtaak. Als ik de stoel met één voet onder mij wegduw, spant de koord zich trillend om mijn hals, en ik zie nog net, tot mijn grote voldoening, dat de haak in het plafond stevig genoeg is. |