Toon Musiał    


De kleine rebellie van Jozef Z.

Jozef Z. werkte als kelner in een restaurant. Hij was eerder klein en begon van voren een beetje te kalen. Zijn werkgevers waren tevreden over hem. Hij deed zijn job behoorlijk. Vele mensen zouden er in Jozef Z. 's plaats reeds lang het bijltje bij neergelegd hebben. Want op de middag was het er erg druk. En iedereen wilde eerst bediend worden. Maar Jozef Z. bleef er kalm bij en als hij het eten opdiende, deed hij dat met de glimlach. Scheldwoorden en verwensingen gingen er bij hem het ene oor in en het andere oor weer uit. Hij bleef vriendelijk en beheerst. Omwille van mijn werkzaamheden in de stad, nam ik mij voor elke middag bij Jozef Z. te eten. Ik kwam onder de indruk van deze man. Hoe kon een mens in zo'n drukte recht blijven? Hoe kon een mens tussen al dat geroep en getier blijven glimlachen? En hoe ver zou men mogen gaan?

Ik besloot hem te testen. Ik wilde zijn limieten kennen. Ik moest toegeven dat het niet gemakkelijk was, want druk doen en schelden lag niet in mijn aard. Ik wilde echter de2e man eens in woede zien uitbarsten. Hem een bord soep over iemand zijn hoofd zien gieten. Hem horen vloeken. Ik wilde die sakrale glimlach van zijn lippen zien samentrekken. Ik begon te reklameren op het minste. Deed Jozef Z. terug lopen met plateaus. Het eten was niet warm genoeg. Dan weer was het te heet. De wijn had een kurk- smaak. Er was een vlek op het tafelkleed. Het vlees was te taai. De groenten te muffig. De aardappelen niet zout genoeg.

Hij moest mij wel haten, als hij me elke dag op het spitsuur zag binnenkomen. Temeer daar hij nu wel wist dat er bij mij geen fooi te rapen viel. Maar nee: hij bleef glimlachen en behandelde mij steeds voorkomend en beleefd. Ik kon er niet aan uit. Was er nog wel iets menselijks aan deze Jozef Z.? Ik begon te twijfelen. Elke andere mens zou al lang gekapituleerd zijn.

Op een bepaalde dag moest ik naar de dokter voor een ziekte die voor de meeste mensen nogal gênant is, en ik moest toegeven, voor mij ook. Want toen de dokter me vroeg van wie ik deze ziekte had overgekregen, moest ik hem het antwoord schuldig blijven, want ik had het gewoon niet overgekregen. Daar was ik pertinent zeker van. De dökter moest enkel maar eens glimlachen.

Ik was nooit op het idee gekomen, ware het Jozef Z. zelf niet geweest die mij een aanwijzing gaf. Ik was immers een paar dagen thuis op mijn kamer blijven eten, totdat er van de ziekte niets meer merkbaar was. En toen ik terug in het restaurant kwam, wandelde Jozef Z. naar mij toe en vroeg me of ik terug hersteld was. Ik knikte.

En langzamerhand drong het tot mij door. Hoe kon die

Jozef Z. weten dat ik ziek was geweest? Behalve de dokter en. ik, wist er niemand iets van. Tenzij...die andere persoon. Ik moest walgen van het idee. Maar ik moest er het fijne van weten.

Ik verstopte mij in de keuken achter de deur, van waar ik Jozef Z. nauwkeurig in de gaten kon houden. Tussen de keuken en het restaurant was er een lange gang met een enkele deur aan de linkerkant: het toilet voor het personeel. De bestellingen werden via een intercomsysteem naar beneden geroepen en langs dezelfde weg werd er verwittigd wanneer Jozef Z. het eten mocht komen halen.

Het was een drukte van jewelste. In de keuken werd gesakkerd, gezongen en over en weer gelopen. Voor de rest gebeui-de er niets ongewoons. Jozef Z. was in de keuken even geduldig als in het restaurant. | Hij schikte zorgvuldig zijn plateaus op zijn arm en ] bracht ze naar zijn klanten. Hij zei geen woord te |           veel. Hij moest inderdaad over stalen zenuwen beschik-

j ken.

|           Toen er "soep voor tafel vier" werd geroepen, herin-

|           nerde ik mij dat er aan die tafel een vaste klant

i

|           zat. Een heer met een baard die gewoonlijk nogal ge-

I

!           wichtig deed en bij de lastige klanten mocht gerekend

worden.

|           Normaal gezien, ging Jozef Z. met het eten recht het

i restaurant binnen. Maar nu ging hij met de soep voor

i

tafel vier eerst in het toilet binnen en kwam er vijf

minuten later weer uit.

Akkoord: i}< kon niets bewijzen. Er was misschien niets gebeurd.

Maar toen ik voor de rest van de week de heer met de baard niet meer aan zijn tafel vier zag verschijnen en een week later diezelfde heer ietwat bleekjes zijn plaats zag innemen, waarop Jozef Z. naar hem toestapte en hem vroeg of hij weer helemaal hersteld was, toen dacht ik er het mijne van.

Ik moet er voor alle eerlijkheid bijzeggen, dat ik sindsdien ergens anders ben gaan eten en de kelner van die gelegenheid met het nodige respekt behandel.

Eng - Nld - Pol